Sunday, October 14, 2007

Het gevoel van de mens

The question is not ‘can they reason?’, nor ‘can they talk?’, but ‘can they suffer?’ (Jeremy Bentham)

De mens is een wezen dat probeert pijn en lijden draaglijk te maken door zoveel mogelijk afstand te nemen van de wereld en de gebeurtenissen die zich daarin afspelen. De filosoof Günther Anders illustreert dit met de fabel van de uitkijktoren:

Toen mevrouw Glü vanaf de hoogste uitkijktoren in de diepte keek, doemde daar beneden op straat haar zoon op, als een nietig stukje speelgoed. Zij herkende hem aan de kleur van zijn jas. Het volgende ogenblik werd het stuk speelgoed door een speelgoedvrachtwagen overreden. (...) Maar dat alles zo-even was slechts een onwerkelijk kort moment; een speelgoedongeval. "Ik wil niet naar beneden," schreeuwde ze, zich heftig verzettend, terwijl ze naar beneden, de trap af werd geleid. "Ik wil niet naar beneden! Beneden zou ik gek worden!" (...)

Boven in onze toren gezeten, kunnen we nog verdragen wat beneden gebeurt: we 'weten' het alleen maar met ons verstand, beneden zouden we wanhopig worden. Door op afstandelijke wijze te 'weten' beschikt de mens over de macht zich naar believen van pijn te ontdoen, of deze te ondergaan zonder er werkelijk onder te lijden.

Wanneer je met deze macht van het bewustzijn in je achterhoofd de relatie tussen mens en dier bekijkt, heeft de mens duidelijk de bevoorrechte positie. Immers: de mens maakt zijn pijn en lijden draaglijk door de wereld als voorstelling buiten zich te plaatsen, te objectiveren. Dieren daarentegen beschikken niet over dit vermogen, en er zijn zelfs filosofen die vinden dat het (vrijwel) ontbreken van bewustzijn bij dieren betekent dat zij wel die pijn kennen, maar (vrijwel) niet het voor mensen zo kenmerkende lijden.

Deze bewering wordt tegengesproken door de filosoof Peter Singer, in zijn boek Animal Liberation. Hij stelt dat als het gerechtvaardigd is om aan te nemen dat andere mensen pijn ervaren en lijden zoals wij zelf doen, er geen reden is om aan te nemen dat voor andere dieren niet precies hetzelfde geldt. Dit argument wordt extra kracht bijgezet door de fysieke uitingen van pijn en lijden bij dieren, die overeenkomen met die van mensen, en het feit dat ons zenuwstelsel nagenoeg hetzelfde werkt.

Als we kunnen aannemen dat zowel mensen als dieren pijn kunnen ervaren en daaronder lijden, kan worden gekeken naar de manier waarop mensen met elkaar en met andere dieren omgaan.

In artikel 1 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens is te lezen dat ‘alle menselijke wezens vrij en gelijk in waardigheid en rechten worden geboren. Zij zijn begaafd met rede en geweten en moeten elkaar bejegenen in een geest van broederlijkheid’. In vervolg daarop is in artikel 2 te lezen dat ‘een ieder zich mag beroepen op al de rechten en al de vrijheden die in deze Verklaring worden afgekondigd, zonder enig onderscheid, met name van ras, kleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of elke andere opinie, nationale of sociale afkomst, fortuin, geboorte of elke andere toestand’. Het principe achter de gelijkheid van alle menselijke wezens is geen beschrijving van een absolute gelijkheid; het biedt een houvast in hoe we andere menselijke wezens zouden moeten behandelen. Het impliceert een gelijke behandeling, een behandeling waarin de belangen van ieder wezen dezelfde waarde heeft als die van ons eigen belang. Hieruit volgt vervolgens dat onze behandeling van anderen niet beïnvloed wordt door wie ze zijn, hoe ze eruit zien en over welke kwaliteiten ze beschikken.

Was het maar waar. Overal ter wereld worden mensen onderdrukt, achtervolgd en vermoord, veelal om ongegronde redenen. Racisten schenden het principe van gelijkheid door de belangen van hun eigen ras een hogere waarde toe te kennen wanneer zich een tegenstrijdigheid voordoet tussen hun eigen belangen en de belangen van een ander ras. Ze stellen zich boven een ander ras, terwijl enkel nationaliteit of huidskleur hen van elkaar doet verschillen. Terwijl ze allen beschikken over de mogelijkheid tot redeneren, tot praten en tot lijden. En allen begaafd zijn met rede en geweten.

Vele filosofen en andere auteurs hebben het principe van gelijkheid voorgesteld als een fundamenteel moreel principe, zoals ook de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens dat doet. Niet veel van hen hebben echter herkend dat dit principe zowel op mensen, als op andere dieren van toepassing is. Jeremy Bentham is een van de weinigen die dat wel doet, en hij heeft als argument dat het vermogen tot lijden het belangrijkste kenmerk is dat een wezen het recht op gelijke aanmerking geeft. Het vermogen tot lijden, en daarmee ook het vermogen tot het ervaren van plezier en geluk, is een vereiste voor het hebben van belangen in het algemeen. Het vermogen tot lijden en het ervaren van plezier en geluk is daarmee dus voldoende om te stellen dat dieren belangen hebben, in miniemste vorm in ieder geval het belang in niet lijden. Als een wezen ergens onder lijdt kan er geen morele rechtvaardiging zijn voor het niet in aanmerking nemen van dit lijden. Wat voor wezen het ook is, het principe van gelijkheid vereist dat dat lijden dezelfde waarde krijgt toegekend als het lijden van ieder ander wezen, inclusief menselijke wezens. Jeremy Bentham besluit deze argumentatie met de woorden: The question is not ‘can they reason?’, nor ‘can they talk?’, but ‘can they suffer?’

Hoewel er duidelijke verschillen zijn tussen mensen en andere dieren, geeft dit de mens nog niet het recht zich hiërarchisch boven andere dieren te plaatsen. Het principe achter gelijkheid impliceert niet dat alle partijen op precies dezelfde wijze behandeld moeten worden, of dat ze over precies dezelfde rechten moeten beschikken, maar dat ze op gelijke wijze in aanmerking moeten worden genomen. Dit betekent dat gelijkheid voor verschillende partijen tot verschillende uitkomsten kan leiden wat betreft behandeling en rechten. Deze uitleg wordt mooi toegepast door Peter Singer, wanneer hij de verschillen tussen mannen en vrouwen beschrijft en laat zien dat niet alle rechten op beide partijen van toepassing zijn. Hij stelt dat het niet alleen duidelijk is dat er verschillen zijn tussen mensen en andere dieren, maar ook dat er verschillen tussen mensen, en in dit geval, mannen en vrouwen zijn. Hij beschrijft dit aan de hand van abortus: veel vrouwen zijn voorstander van een legale mogelijkheid tot abortus. Alhoewel dit recht voor vrouwen volkomen relevant is (aangezien ze zwanger kunnen raken, en dit wellicht niet willen zijn), is het volkomen irrelevant voor mannen om ook over dit recht te willen beschikken. Dit voorbeeld is ook uit te leggen in het licht van de verschillen tussen mensen en andere dieren. Omdat mensen stemrecht hebben, hoeft dit niet te betekenen dat andere dieren dit recht ook zouden moeten hebben.

Hieruit volgt dus dat het irrelevant is om te streven naar absolute gelijkheid tussen mensen en andere dieren, in aanmerking genomen dat dit zelfs voor het menselijke ras al niet geldt. Wel zouden de belangen van alle menselijke en andere dierlijke wezens op dezelfde manier in aanmerking moeten worden genomen, iets wat mijns inziens totaal niet het geval is.

Terwijl veel mensen zich negatief opstellen tegenover racisme, sexisme en andere menselijke onderdrukkingsvormen, zijn er een stuk minder mensen die hetzelfde denken over de onderdrukking van dieren. Een stukje vlees hoort volgens velen immers bij de maaltijd. Ook deze mensen weten wel wat voor gruweldaden plaatsvinden in de bio-industrie, maar dit is ‘weten’ vanaf de uitkijktoren; zolang je er niet te veel over nadenkt, kun je het wegstoppen in een duister, stoffig hoekje in je hoofd. En verder smikkelen van je sappige biefstukje, verkregen door kalfjes in een hok te houden waar ze niet kunnen bewegen, zodat hun spieren niet ontwikkeld worden en het vlees mals blijft.

En dit is maar één enkel voorbeeld; over de hele wereld worden miljoenen, al dan niet miljarden dieren onder erbarmelijke omstandigheden in kleine hokjes gehouden, om op een economisch aantrekkelijke manier vlees en andere dierlijke producten aan te kunnen bieden. Een dier is op deze manier gedegradeerd tot een product, in plaats van wat het is: een levend wezen, mét belangen.

De vraag rest mij hoe mensen hun standpunt ten opzichte van, en de manier waarop ze omgaan met dieren kunnen rechtvaardigen. Hoe kan een mens die zich negatief opstelt tegenover de onderdrukking van het menselijke ras, in plaats van deze lijn door te trekken naar andere levende wezens, de rechten van dieren keihard negeren en zelfs meewerken aan de onderdrukking van dieren? Waarom blijven zovelen zitten in hun veilige uitkijktoren? Als wij allen beschikken over rede en geweten en elkaar moeten bejegenen in een geest van broederlijkheid, waarom staan dan zo weinig mensen stil bij het leed dat wij dieren toedoen?

Ik vind dat het tijd is om eens uit je uitkijktoren te komen, eens naar beneden te lopen en de waarheid onder ogen te zien. Oordeel zelf, maar als je beneden inderdaad gek of wanhopig wordt, besef dan dat je hier zelf iets aan kunt veranderen; door niet meer mee te werken aan het leed dat de bio-industrie heet.


Bronnen:

  • http://www.un.org voor de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens.
  • Klukhuhn, André, 2003. De Geschiedenis van het Denken. Zesde druk. Uitgeverij Bert Bakker, Nederland.
  • Singer, Peter, 1995. Animal Liberation. Tweede druk. Random House, London, UK.

No comments: